Suspicions by the Japanese
“….we were sentenced to death and had to dig our own grave“
Japanners verdenken ons
Kort na de oprichting van onze verzetsgroep werden we al verdacht door de Japanners. Elke avond, wanneer het donker was, gingen de bewakers na of alle gevangenen aanwezig waren.
Op een avond troffen ze ons echter niet aan. Bij terugkeer naar het kamp werden we aangehouden en naar de kampcommandant gebracht. De commandant sprak alleen met de vier Japanse bewakers. Na een korte tijd kregen we allemaal een spade en werden we door onze bewakers naar het strand gebracht waar we een kuil moesten graven Het werd voor ons al snel duidelijk:
“we werden ter dood veroordeeld en moesten ons eigen graf graven”
Het weer was slecht: regen, onweer en blikseminslag verergerden de situatie. We groeven de kuil tot ongeveer één meter diep. Een van de bewakers ging terug naar de kampcommandant om verslag uit te brengen. Bij terugkomst gaf hij de drie andere bewakers het teken om het werk te stoppen en ons vrij te verklaren. Na achteraf bleek door op dat moment slechte weersomstandigheden. We werden vervolgens in twee groepjes verdeeld.
Straf en mishandeling
Als voorbeeld voor de andere geïnterneerden werden we vastgebonden aan een boom en mishandeld door Japanse soldaten. Deze straf duurde ongeveer 48 uur, verspreid over twee dagen en een nacht, waarbij we zowel moesten graven om daarna weer te worden vastgebonden aan de boom. Uiteindelijk werden we vrijgelaten en overgebracht naar Lingat.
Bombardementen
Tijdens ons verblijf op de Tanimbar-eilanden werden we voortdurend gebombardeerd door geallieerde bommenwerpers.
Amputatie bovenbeen medegevangene
Ook tijdens de bombardementen op Saumlaki vielen er slachtoffers onder de geïnterneerden. Een van de slachtoffers was Muntuan, die door een scherf in zijn bovenbeen werd getroffen. Zijn medegevangenen Manusiwa, Tapary, Kessek en ik zelf brachten hem naar het noodziekenhuis van de Japanners.
Daar werd zijn bovenbeen op primitieve wijze geamputeerd, met een houtzaag als enig beschikbaar hulpmiddel. Helaas overleefde Muntuan de operatie niet en stierf hij aan zijn verwondingen in het primitieve ziekenhuis, dat slechts uit een eenvoudige barak bestond. Na de Tweede Wereldoorlog werd Muntuan begraven op het Ereveld Kembang Kuning in Soerabaja.
Poging te vluchten naar Australië
In december 1944 hebben we poging ondernomen om vanuit Linggat (Hat Bok Bok) te ontsnappen naar Australië, een afstand vanongeveer 500 kilometer over zee. De groep bestond uit vijf mensen: Lala, Manusiwa, Morres (de naam is mogelijk verkeerd gespeld), ik zelf, en een vijfde man wiens naam ik mij niet meer kan herinneren. Dagen voor de vlucht hadden we contact gezocht met de betrouwbare bevolking van Tanimbar voor hulp. In ruil voor twee mooie broeken, twee hemden, kleren, een zak rijst (gestolen uit de Japanse keuken) en andere goederen, zouden we met een prauw naar Australië kunnen roeien. De afspraak met de prauw-eigenaar was gemaakt en hij zou de boot leveren.
Tegenslag met de rubber boot en alternatief plan
Op de afgesproken avond kwamen we de man die de boot zou leveren niet tegen. Na een uur zoeken besloten we rond 1 uur ’s nachts de zoektocht naar de prauw te staken. Ondanks deze tegenslag besloten we door te gaan met onze vluchtplan. We stalen een rubberboot van de Japanners, compleet met roeispanen. Na 1,5 uur op zee ontdekten we dat de boot lek was.
Keuze om terug te keren
Omdat ik de oudste van de groep was en ervaring op zee had, stelde ik voor:”
“Jongens, als we verder gaan, is er 90% kans dat we doodgaan. Als we terugkeren, is er 90% kans dat we overleven. Wat denken jullie?”
Iedereen stemde in met het voorstel om terug te keren naar de afgesproken locatie. We kwamen veilig terug op het strand, lieten alles achter en liepen samen terug naar de barak waar we eindelijk konden rusten. Omdat nooit bekend werd wie de vluchtpoging had ondernomen, werden ze door de Japanners gedwongen harder te werken. Dit resulteerde in zware werkzaamheden, zoals het graven van loopgraven, bomen hakken, vliegvelden aanleggen en prikkeldraad langs het strand leggen.
Willekeurig doden door Japanners
Voor de meeste van ons, vooral de oudere gevangenen boven de 50 jaar, was het werk te zwaar. Veel jonge mensen kregen beri-beri door vitaminegebrek, raakten besmet met huidziekten en zagen er bleek en mager uit.
Velen van ons werden zonder reden doodgeschoten, waaronder een jonge man van 18 jaar, Birruri (zijn roepnaam). Het leven in gevangenschap werd steeds moeilijker, en de kans op overleven leek steeds kleiner.
Suspicions by the Japanese
Soon after the formation of our resistance group, we were already under suspicion by the Japanese. Every evening, when it was dark, the guards checked whether all prisoners were present.
One evening, however, they did not find us. On returning to the camp, we were detained and taken to the camp commander. The commander spoke only to our four Japanese guards. After a short time, we were all given a spade and taken by our guards to the beach where we had to dig a pit It soon became clear to us:
“we were sentenced to death and had to dig our own grave“
The weather was bad: rain, thunderstorms and lightning exacerbated the situation. We dug the pit to about one metre deep. One of the guards went back to the camp commander to report back. Upon returning, he signalled the other three guards to stop the work and declare us free. In retrospect, this turned out to be due to the bad weather conditions. We were then divided into two groups.
Punishment and ill-treatment
As an example to the other internees, we were tied to a tree and mistreated by Japanese soldiers. This punishment lasted about 48 hours, spread over two days and one night, in which we both had to dig and then be tied to the tree again. Eventually, we were released and transferred to Lingat..
Bombings
During our stay in the Tanimbar Islands, we were constantly bombed by Allied bombers.
Amputation of the upper leg
There were also casualties among the internees during the bombing of Saumlaki. One of the victims was Muntuan, who was hit by a shrapnel in his thigh. His fellow prisoners Manusiwa, Tapary, Kessek and myself took him to the emergency Japanese hospital.
Amputation of the upper leg There, his upper leg was amputated primitively, using a wood saw as the only tool available. Unfortunately, Muntuan did not survive the operation and died of his injuries in the primitive hospital, which consisted of only a simple barracks. After World War II, Muntuan was buried at the Kembang Kuning Field of Honour in Surabaya.
Attempt to flee to Australia
In December 1944, we attempted to escape to Australia from Linggat (Hat Bok Bok), a distance of about 500 kilometres by sea. The group consisted of five people: Lala, Manusiwa, Morres (the name may have been misspelled), myself, and a fifth man whose name I cannot remember. Days before the flight, we had contacted the trustworthy people of Tanimbar for help. In exchange for two nice trousers, two shirts, clothes, a bag of rice (stolen from the Japanese kitchen) and other goods, a prawn would allow us to row to Australia. The deal was made with the prau-owner and he would deliver the boat.
Setback with the dinghy and alternative plan
On the appointed evening, however, we did not meet the man who would deliver the boat. After searching for an hour, we decided to abandon the search for the prau around 1am. Despite this setback, we decided to go ahead with their escape plan. We stole a dinghy from the Japanese, complete with oars. However, after 1.5 hours at sea, we discovered that the boat was leaking.
Choice to return
Since I was the oldest of the group and had experience at sea, I suggested:
“Guys, if we continue, there is a 90% chance we will die. If we turn back, there is a 90% chance we will survive. What do you think?”
Everyone agreed to the proposal to return to the agreed location. We returned safely to the beach, left everything behind and walked together back to the barracks where we could finally rest. Since it was never known who had made the escape attempt, the Japanese forced them to work harder. This resulted in hard work, such as digging trenches, chopping trees, building airfields and laying barbed wire along the beach.
Random killing by the Japanese
“For most of us, especially the older prisoners over 50, the work was too hard. Many young people developed beri-beri due to vitamin deficiency, became infected with skin diseases and looked pale and skinny.
Many of us were shot for no reason, including a young man of 18, Birruri (his call sign). Life in captivity became increasingly difficult, and tthe chances of survival seemed ever smaller“.